Als advocaat rechtspraak bekritiseren is een ondankbare windmolenstrijd (niet zonder gevaar bovendien, als het zich richt tot tribunalen waar men beroepshalve komt, omdat niets menselijks rechters vreemd is). Ik had en heb kritiek, meer en meer kritiek. Maar het brengt je nergens. Zelfs eigen kantoorgenoten hadden snel genoeg. Ze informeerden aanvankelijk nog glimlachend of er geen zure druiven waren, maar deden de tirades al snel chagrijnig af met een variant op ‘if you can’t beat them, join them’ namelijk, dat ik zelf rechter had moeten worden als ik het allemaal beter denk te weten. Ik heb dus gepast, al jaren geleden. Mezelf opvretend over wat ik aan uitspraken terugkreeg. Me verbijtend als weer eens onder veel geschetter over kwaliteit een nieuw Gerechtsgebouw werd geopend of uit een enquête onder de ‘ketenpartners’ – geketende partners veeleer – een hoog cijfer volgde.
Voor de duidelijkheid: dit gaat over de niet-gespecialiseerde civiele rechtspraak, de zittende ‘rank and file’ in civiele zaken, waarmee het m.i. gemiddeld ernstiger gesteld is dan met de strafrechtspraak, alle chaos in die ‘keten’ en ophef over een aantal spectaculaire missers ten spijt.

Ha, ha, wat een loser!, hoor ik klinken. Eens te meer zal men begrijpen welke ‘excess of joy’* mij overmande toen, in het bestek van een paar weken, door maatregelen en uitspraken die totaal los van elkaar staan, een glorieuze uitweg werd gewezen uit dit gemankeerde en gefrustreerde balie-bestaan.

Om te beginnen kreeg ik bevestiging van mijn bedenkingen, zij het onbedoeld en zelfs onbewust. Die luiden – ja, het moet even – kort en zakelijk gehouden:
(i) mede gedreven waarschijnlijk door ‘perverse prikkels’, wordt te vaak een feitelijk en/of juridisch complexe zaak in prima niet deugdelijk behandeld en beslist, omdat het dossier in één klap wordt afgedaan met een einduitspraak; zonder instructie en met massieve veronachtzaming, bijvoorbeeld, van het bepaalde in art. 166 lid 1 Rv (nee, zelf opzoeken; Ok een hint: getuigenverhoor? Nou, mooi niet hoor, dan gaan ze maar in beroep!);
(ii) de hoven zijn te onthecht en achten zichzelf ook te goed om het grofstoffelijke gewemel en gezemel van de justitiabelen alsnog, in een eerste kennisneming, deugdelijk onder de loep te nemen en aan te horen;
(iii) bijgevolg (1) worden in Nederland ingewikkelde bodemzaken in eerste instantie afgedaan alsof het een kort geding is: één keer schieten voor iedere partij en als het dan niet perfect duidelijk is en voor een ieder te begrijpen, het bos in van ‘onvoldoende gesteld’ en ‘zonder nadere toelichting, die ontbreekt’ (wie meer wil gaat maar in appel; volgende zaak s.v.p.); bijgevolg (2) valt er ook in hoger beroep meestal geen eer meer aan te behalen.
Groot was daarom mijn voldoening mr. Rullmann bij haar afscheid, als wens voor de betere civiele rechtspleging te horen uitspreken: “Eigenlijk zouden alle civiele geschillen in eerste instantie in kort geding moeten worden behandeld”. Dat was dus wat mij betreft geen wens, maar een verspreking. Het aan dit desideratum gewijde boek bij haar afscheid had onuitgegeven kunnen blijven.

Als tweede was er Frits Bakker, voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak. Gevraagd naar de plannen en oplossingen voor de (veronderstelde) kwaliteitsproblemen van de rechtspraak, noemde hij in twee interviews – een vergissing is dus bijna uitgesloten: digitalisering.*** Automatisering als oplossing van kwaliteitsproblemen bij de overheidsrechter! Wie had dat durven dromen! En als derde was er de aankondiging dat de griffierechten, met name die in hoger beroep en cassatie, drastisch verhoogd gaan worden, per 01.01.2014. Men gaat te veel in beroep, vindt Teeven.

Het teken was niet mis te verstaan. Niks ‘joinen’ of ‘beaten’. Laten barsten! Hier werd een panklare business-case gegeven voor een kleinschalig arbitrage instituut. Een rechtsgang, in één en enige instantie, waarin iedereen uitputtend aan het woord komt, alles uitgeplozen kan worden en binnen acceptabele tijd een einduitspraak volgt die fatsoenlijk uitlegt waarom het goed of slecht moet aflopen.

Reken even mee.
In alle zaken twee rondes schriftelijke conclusies én een comparitie/pleitzitting plus eventuele getuigenverhoren. Net als vroeger dus eigenlijk, maar dan snel. Neemt totaal één week werk van de arbiter, voor elke zaak, inclusief het schrijven van de uitspraak. We gaan uit van één arbiter. Stel dat je aldus 42 zaken per jaar doet.
Cutting edge is dat in één instantie plaatsvindt wat bij de overheidsrechter, als je geluk hebt, in twee instanties gebeurt. Griffierechten voor die instanties per 01.01.2014: circa
€ 5k per partij voor zaakjes < € 100.000 en € 10k voor > € 100.000. Je bespaart partijen evenwel het hoger beroep. Goed voor € 10k per partij aan advocaatkosten die niets toevoegen aan het eigenlijke doel van procederen: je zegje doen, aangehoord en begrepen worden en zien of je gelijk krijgt. Kortom: met een bedrag voor arbiters – op kosten van ongelijk – van totaal € 10k resp. €15k per zaak zijn partijen altijd veel goedkoper uit dan bij de overheidsrechter. Inkomsten, bij een 50/50 verdeling kleine en grotere zaken, circa € 525.000 per jaar.
De kosten? Geen mooie nieuwe gebouwen, niet werkende automatisering, griffies, hoofden van dienst, sectorhoofden, groepshoofden en opperhoofden met alle bijhorende dienst-, sector- en groepsoverleg en vooral geen Raad voor de Rechtspraak. Een simpel kantoor vlakbij een NS station, twee fte (M/V) voor telefoon, koffie, tik en wat dies meer zij, wat boeken en Legal Intelligence, voor de zittingen een ruimte in het duurste huis ter plaatse, maar alleen voor de duur van de zitting. Totaal, schat ik: €200k.

Positief resultaat: ruim € 325.000. Iedereen tevreden. En 10 weken vakantie!!

‘Joinen’?

* Inspector Lewis ‘Dark Matter’
** NRC 10.10.2013
*** Mr. 09/2013 en Advocatenblad 08/2013