Waar waren we gebleven? November 1998: het blad Amice en de pennevruchten daarin van Micha Kat.

Maar anders dan bij Rip Van Winkle na zíjn slaap, bleek toen ik uit de bergen terugkwam naar de beschaving en een blik in de krant wierp, geen moer veranderd: Bram Moszkowicz en mr. Van Oosten in het nieuws. En in vereniging nog wel. En hoe!

Nu heb ik Bram in zijn gloriedagen meegemaakt (dagen die kunnen terugkeren, zeg ik erbij, omdat het beroep tegen zijn excommunicatie nog loopt). En zoals anderen aan the Stones als muzikale helden van weleer, blijf ik trouw aan baliehelden van mijn jeugd, waaronder Bram, wel wetend dat je verdomd onscherp moet kijken wil er nog sprake zijn van de betovering van toen. Ik ga een genuanceerd geluid laten horen over Bram Moszkowicz.

Kijk, dat Bram verplicht defungeert – een ‘Berufsverbot’ krijgt, voor mijn part – omdat hij cliënten financieel beduvelt, z’n praktijk één puinbak maakt en zich niet bijschoolt, dat lijkt me volkomen terecht. Maar dan had wat mij betreft inderdaad een jaartje schorsing volstaan – zoals deken Germ Kemper ook had gewenst – althans de eerste keer, en mits dit jaar wordt doorgebracht in de CPO banken en niet in de TV-studio. Het meerdere is (over)kill, waaromheen bijna onvermijdelijk de geur hangt van oude rekeningen en vereffening daarvan. Een geur die in Amsterdam veel wordt opgesnoven, en een verrekening waar N.E.D. Faber nee tegen zou zeggen.

Over die kwestie met betrekking tot Van Oosten denk ik evenwel heel anders. Wat heeft Bram daar misdreven? Hij heeft in een interview (onder andere, ongeveer) gezegd: ‘Rechtbankvoorzitter mr. Van Oosten, die ik kende als een joviale man met humor, bleek te zijn veranderd in een krampachtige, humorloze magistraat. Hij was kennelijk van bovenaf volgestopt met opdrachten.’ Daarin lees ik, eerlijk gezegd, niet veel meer of anders dan een adequate beschrijving van de werkelijkheid destijds tijdens dat Wilders proces. Een onontkoombare werkelijkheid for that matters, na het demasqué en de val door wraking van de eerste ploeg magistraten die het zoveel jovialer en humorvoller deed, en losser van leden. En die duidelijk niet ‘van boven was volgestopt met opdrachten’, of althans niet had geluisterd. Tot hun verderf.

Zo niet dus de opvatting van de deken Germ Kemper, die ik zelf nota bene kende als een advocaat-magistraat met althans enige humor, zij het ook nooit erg los van leden. Germ Kemper heeft zich in dit akkefietje stellig niet zelf weer van bovenaf laten volstoppen, naar het gewraakte woord. Maar hij toont zich dan eens te meer een beetje de overijverige schoolfrik – waar hij uiterlijk trouwens altijd al iets van had en met het klimmen der jaren steeds meer van krijgt – die een met succes en op goede gronden wegens examenfraude weggezonden leerling naroept dat hij met twee woorden moet spreken. Als Van Oosten er zelf geen last van heeft gehad – dat lijkt niet het geval te zijn geweest – zie ik niet waar Germ Kemper zich druk over moest maken.

Met genoegen en een gevoel van ‘zie je wel’ dat straks, deo volente, bij de aanstaande ’50 And Counting’ tour in Ziggodome of de Kuip ook de Stones-gangers zal troosten, vernam ik onlangs dat Bram als in de beste jaren een Grote Schurk – alleen verdacht nog dat te zijn, natuurlijk – gaat verdedigen. Eentje met literaire kwaliteiten bovendien. Die verdachte, de heer Z, vindt Bram ook zonder aanvullende opleiding de laatste 10 jaar kennelijk goed genoeg. Mogelijk kan Bram als hij resultaat boekt, ter vermijding van nieuwe ellende, zich laten betalen met een nieuwe biografie, een beschouwing meer ‘van onderen’ a.h.w. en geschreven door een hem (dan) gunstiger gezind scribent dan het stel Marian Husken & Harry Lensink.

Waar waren we gebleven? November 1998. Voorspellen blijkt moeilijk, zo blijkt. Anders dan ik dacht te gaan zien en ook hoopte bestaat Amice (thans: Mr) nog altijd en is Micha Kat naar de bliksem.