Bij vonnis van 29.11.2013* besliste mr. Verhoeven als voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, een geschil in kort geding tussen [eiser] en [gedaagde], bijgestaan door mr. Bosma resp. mr. Coenen, allebei te Enschede. Overwogen werd o.a. het volgende:
4.2
Partijen hadden een eenvoudige zaak: [eiser] diende een bedrag van € 675,– aan [gedaagde] te betalen en [gedaagde] diende enkele aan [eiser] in eigendom toebehorende goederen af te geven. In plaats van deze handelingen te verrichten, hebben partijen en/of hun advocaten besloten hierover, met toevoegingen aan beide zijden, te gaan procederen. Dat heeft geleid tot het vonnis van 24 september 2013. In plaats van over en weer simpelweg het vonnis uit te voeren ([eiser] betalen en [gedaagde] afgeven), hebben partijen en/of hun advocaten er voor gekozen te gaan chicaneren.

In plaats van gelijk oversteken, hebben over en weer betekeningen plaatsgevonden en is eigenbeslag gelegd, ook dit alles met gebruikmaking van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Alsof het allemaal niet al driest genoeg was, hebben partijen en/of hun advocaten vervolgens besloten het onderhavige kort geding te voeren. Een keuze die, zouden partijen en/of hun advocaten de kosten van al deze acties volledig en zelf moeten dragen, zij in dat geval nimmer zouden hebben gemaakt. Uiteraard is het belang van een procedure niet altijd af te meten aan een op geld waardeerbaar belang, maar het belang van deze zaak is miniem.

Uitgerekend in een periode waarin (serieuze) advocaten en anderen aandacht vragen voor voorgenomen bezuinigingen op door de overheid gefinancierde rechtshulp ontzien de partijen in dit geding en hun advocaten zich niet duizenden euro’s aan toevoegingsgelden en uren tijd van instanties die die tijd en energie beter kunnen besteden, te verspillen aan een “geschil” dat het niveau heeft van een kleuterruzie in de zandbak. Zij geven daarmee ook voeding aan (onjuiste) standpunten dat toevoegingsgelden vaak worden gebruikt voor onzinnige procedures die niet zouden worden gevoerd indien het toevoegingsstelsel niet bestond.

Partijen en in ieder geval hun advocaten moeten zich doodschamen om over dit soort trivialiteiten twee gerechtelijke procedures te voeren. Het is slechts wegens het bepaalde in artikel 26 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat de voorzieningenrechter voortgaat met de behandeling van deze zaak.
De uitspraak heeft al een kleine zegetocht over het internet gemaakt. Tegen mr. Verhoeven is een klacht ingediend, hoor ik, door een van de advocaten.

Rechtsoverweging 4.2 is een staaltje ‘zeggen wat je denkt’, denk ik. Dat lucht op, beslist. Reden waarom ik het ook veel doe. Ik vrees evenwel dat o.a. rechters er verstandig aan doen eerst te (be)denken en dan pas iets te zeggen en dan ook nog eens juist niet te zeggen wat ze denken. Daar staat een goed pensioen tegenover.

Zo is het m.i. ook hier geweest.

Gegeven de normstelling bij en de controles voorafgaand aan het verkrijgen van toevoegingen, is het formeel überhaupt niet mogelijk om op basis van toevoeging een ‘onzinnige procedure’ te voeren of een zandbakruzie uit te vechten. De on- of minvermogende partij en diens toegevoegde advocaat hebben al een ‘de minimis’ test doorstaan, bij de RvR. De ‘preator’ kan dus aan de slag met het ‘curat’, ook zonder de aansporing van art. 26 Rv (verbod van rechtsweigering). Maar er is meer.

Zelf maakte ik alleen zandbakruzie in mijn kleutertijd (met andere kleuters) en toen mijn kroost in de zandbak vertoefde (met andere ouders en hun kleuters). Daarna en daarbuiten nooit (meer), zeker niet als advocaat. Zeker weten niet. En toch voel ik me niet echt gevleid lezend hoe mr. Verhoeven mijn veronderstelde deugd zet tegenover de geconstateerde ondeugd van mrs. Bosma en Coenen. En voel ik de ondeugende aandrang om eens lekker een grotesk onzinnig geschil in Almelo aanhangig te maken, op toevoegingsbasis, waartoe ik de Kafkaëske geplogenheden van de RvR wil trotseren.

Ik ben kortom in verwarring en weet niet goed wat ik van mr. Verhoevens ontboezeming moet denken. Maar wel weet ik verdomd goed dat zonder toevoeging over kleine en heel grote bedragen ‘onzinnige procedures’ worden gevoerd, tot op het niveau van een ‘kleuterruzie in de zandbak’, in Almelo en elders. Veel politiek wordt zelfs bedreven op het niveau van ‘kleuterruzie in de zandbak’, nationaal en internationaal (waartoe mogelijk bijdraagt dat veel buitenlands gebied op een zandbak lijkt).
Mr. Verhoeven had mijn onversneden bewondering gaande gemaakt, als hij de oorwassing had gepleegd in een poenige kwestie, maar evengoed een onzinnig geschil, tussen twee partijen die bulken van het geld, allebei vertegenwoordigd door een stinkend dure zuid-as pleiter (m/v). Mogen die voor zo’n geschil wel tijd vragen van de rechtbank en lui die op toevoeging procederen niet? Omdat ze het zelf betalen? Mensen zonder (veel) centen zouden trouwens geen enkele procedure aanhangig maken als ze het zelf moesten betalen, ook de meest zinnige niet.
Er hangt dus iets … iets … iets … – eerst denken, dan zeggen, weet je nog! – uhh, laat ik zeggen, zeg maar, als het ware, iets ‘gemakkelijks én ongemakkelijks’ om het afkatten van twee locale spelers en hun armlastige, maar vechtlustige cliënten, zoals gebeurt in Verhoevens r.o. 4.2.

Dat eeuwige geklaag moet anderzijds ook eens afgelopen zijn. Schrijf dan liever een stukje voor BalieBreed.

* ECLI:NL:RBOVE:2013:2966,