Naast de ‘bucket list’ – dingen die je per se wil doen voordat je het graf in draait, zonder dat dit laatste aanstaande is – kennen we die andere lijst. Omvattend soms maar één enkele wens. De ene wens van iemand wiens overlijden juist wel aanstaande is en dit ene verlangen nog vervuld wil zien.

Wat kan erop tegen zijn dit te doen of te bevorderen, het vervullen van alleen die ene wens nog, van een stervende? Wie zal het weigeren. Wie wil dat op z’n kerfstok hebben, verder met zich mee dragen? Niets. Niemand. Vanzelfsprekend. Behalve dan, dat ook hier, zoals overal waar een ‘emotioneel a priori’  zich voordoet, de goede daad, het goede, wordt gekaapt door dienstverleners en de commercie en inmiddels niets meer te dol of te duur is om bij wijze van laatste wens van een stervende te honoreren.

Is een mening. Geef ik hier als mijn mening.

Goede doelen fondsen zien de actoren actief in deze tak van wensvervulling nabij levenseinde, in dichte drom langskomen met hun aanvragen. Ad hoc stichtinkjes, die maar net de ANBI status halen. En ware ANBI ondernemingen, met folders, website, meerjarige business doelen en al. Voor oude stervenden en vooral voor jonge stervenden.

Wat is er eerder? De vraag om met fase IV kanker, terminale MS, ALS, Cystis Fybrosis etc. etc. nog een parachutesprong of een rit in een raceauto te maken, of het aanbod in de ‘communicatie’ van de dienstverlener om dit, of iets anders spectaculairs te organiseren voor de door het noodlot getroffen mens? Zou voor de oude én de jonge stervende, een bezoek in vertrouwd, toegedaan gezelschap aan de kinderboerderij en een ijsje op een terras niet meer troost geven? Althans uiteindelijk niet net zo veel, of net weinig troost geven? Het aanstaande sterven misschien juist minder accentueren als kwaadaardige spelbreker van veel activiteit en plezier in een toekomst die er niet zal zijn?

Is een gedachte. Geef ik hier als mijn gedachte.

Een redactiegenoot weigerde zijn stervende vader een bescheiden verzoek om nog eens ergens in Nederland een of ander bezoekje af te leggen. Zo biechtte hij aan mij op. Er werd eigenlijk meteen daarna al geen punt meer van gemaakt. ‘Ach, laat ook maar zitten …’ , had de dodelijk vermoeide vader kortademig uitgebracht. Geen onterving. Geen ruzie aan het sterfbed zelfs. Wel, desondanks, bij laatste-wens-dienstweigeraar zelf, toenemende zelfverwijten uitlopend op zelfhaat en jaren therapie. Iets om tijdig te bedenken. Altruïsme, niet als verkapt egoïsme, maar als redder van de eigen mentale gezondheid.

De ‘bucket list’, daar heb ik nooit aan gedaan. Maar een laatste te vervullen wens koesterde ik al jaren, zij het aanvankelijk nog niet met het levenseinde direct in zicht. En ik wist, ik wist gewoon dat dit mijn enige laatste te vervullen wens zou zijn, ook als dat einde wel zou naken.

In het jeugdblad Sjors was eind jaren zestig vorige eeuw ergens, een stripverhaal verschenen over een ruimte-avontuur. Een sciencefiction verhaal, dus. Drie dingen waren mij bij gebleven:  het supercomputerbrein ‘Matic’ waarmee de helden van het verhaal te stellen hebben; een ‘aards’ ruimteschip dat verlaten, half kapot wordt aangetroffen in het niets van het Heelal als men door Matic op missie is gestuurd, dwars dat Heelal door; en de afloop, waarin de ruimte reizigers weten nooit meer naar de aarde terug te kunnen en zich schikken in een verblijf onder vele andere ‘aliëns’ op de bewoonbare, mooie, maar oneindig verre planeet (waarvan ik naam niet had onthouden). Het verhaal prentte, etste een gevoel van totale verlorenheid en melancholie in mijn ziel, waar die hele eindeloze ‘À la Recherche … ‘ maar een slap aftreksel bij is (zo bleek later, na lezing van die boeken). Een onuitwisbare indruk. Dát stripverhaal nog eens te lezen, dat was en bleef vanaf zeker moment mijn ‘laatste wens’.

Maar Matic – in weerwil van of dankzij zijn superbrein, wie zal het zeggen – heeft kennelijk verzuimd Google te betalen. Verschijnt niet in de zoekresultaten. En de mij bijgebleven verhaallijnen zijn te vaag om op Internet iets op te leveren. En mijn wens te hervinden was nooit  brandend genoeg om werkelijk alles op alles te zetten, geef ik toe.
En toen, en toen, raakte ik een keer aan tafel aan de praat met iemand die serieus strips bleek te verzamelen en die ‘iets juridisch’ had. Kon ik wat voor hem doen? Nee, helaas niet. Maar misschien kon hij wel iets voor mij doen. Ik vertelde wat ik nog wist over het stripverhaal, het object van mijn laatste wens. Tientallen jaren al, kwam in mijn mijmeringen over de naam van de titelheld altijd alleen de naam Flash Gordon op (die ik wist niet de juiste naam te zijn). En toen, en toen, verscheen uit een verborgen, diepe spelonk van mijn geheugen, ineens zonder enige aarzeling, alsof ik het kon voorlezen van een briefje, de juiste naam: Cliff Rendall.

Een wonder. Is een mening. Geef ik hier als mijn mening.

Oh, die strip had mijn tafelgenoot wel, dacht hij. En zo was het. Zo kon ik een paar weken later de twee stripboekjes * in mijn armen sluiten en het verhaal herlezen.
Enige laatste wens vervuld. Nog ruimschoots vóór het levenseinde.
Helemaal naar volle tevredenheid? Ja en neen.
Het was beter dan parachutespringen of autoracen.
Maar de vertelling en de verbeelding in tekeningen, van de ontwikkeling die wij ‘Aardelingen’ en de technisch al veel verder gekomen medebewoners van het Heelal hebben bereikt AD 2050 – waarin de geschiedenis zich afspeelt (vóórdat ‘tijdverkorting’ en reizen talloze malen sneller dan het licht het hele begrip tijd illusoir maakt) – bleken behoorlijk achterhaald. Ingehaald dus, door de tijd. De bescheiden, lineaire Aardse tijd.
Het superbrein Matic is een soort enorme vierkante wekker met een zadeldak en twee felle oogjes en voelsprieten. De alom aanwezige robots zijn net zo ondenkbaar onhandig en onbruikbaar vormgegeven als de Droids R2-D2 en C-3PO in Star Wars. Maar de JONDAR, het ruimteschip dat (vele malen) sneller dan het licht kan, is nog steeds prachtig futuristisch.
De strip is in zwart-wit. Geweldig en machtig is, bladzijde na bladzijde, in telkens andere compositie, in hel wit het licht van talloze sterren en van grote spiralen en nevels getekend op de inktzwarte oneindigheid van het Heelal.

En de onuitwisbare verlorenheid en melancholie die destijds in mijn ziel werd geëtst?
Wellicht – maar dan onbewust, vanuit de genoemde spelonk  – geprikkeld door de Cliff Rendall saga, heb ik vaak deze gedachte door mijn hoofd laten gaan: dat op enig moment mensen, aardbewoners, besluiten onze planeet te verlaten en op reis te gaan naar de onbekende verten in de ruimte, wetend dat er geen terugkeer kan zijn en dat het faliekant verkeerd kan uitpakken. Op reis om een veelheid van redenen.
Het kapotte migrantenschip, door Rendall en zijn kompanen aangetroffen in de koude oneindigheid, suggereert nu geen onvatbaar, onpeilbaar drama meer. Het staat symbool voor een verwachtingsvolle tocht, weg van waar men niet langer wil zijn, de planeet Aarde. Op hoop van zegen. Met goede hoop, dus.
En de afloop waarin Rendall c.s. het leven, het goede leven weer oppakken op een andere planeet – Myron, weet ik nu weer – in een andere tijddimensie en met de planeet Aarde op zodanige afstand dat het geen ruimtelijke werkelijkheid meer kan heten, in eigenlijke zin niet meer is dan een herinnering?
Sinds het aantreden in Den Haag van de door fascistoïde ideeën getekende Wilders coalitie, kan ik het gevoel van totale vervreemding en ontheemding bij een dergelijke uitkomst niet meer ervaren. Niet meer als een schrikbeeld ervaren.

Ik voel nog geen aanvechting om mij met vele malen de lichtsnelheid richting Myron te begeven. Maar bij voortzetting van de huidige beweging richting verkettering en uitsluiting van ‘anderen’ zal een bestaan op lichtjaren afstand van Nederland te midden van gelijkgestemde Aliëns beslist aan aantrekkelijkheid winnen.



* ‘Het Geheim Van De Vijf Vierkanten’ en ‘Gevangenen Van Het Heelal’, door Bert Bus
(Oberon BV 1981 resp. 1982)