Het is van alle tijden dat de
publieke opinie doodvalt over een kleinigheid terwijl bijna groteske
enormiteiten zonder veel ophef passeren. Binnenkort is het bij de Raad voor de
Rechtspraak (hierna kort, maar met verschuldigde eerbied: RvR) én de NOvA weer
‘business als usual’ na het Leeuwarder ‘Plakkaat van Verlatinghe’ en de
Pacificatie die daarop volgde. Op de valreep daarom nog wat stenen, voordat de
vijver van het debat over het kwaliteit van rechtspraak in Nederland, weer uitrimpelt.

Om te beginnen wil ik even mooi
genuanceerd vaststellen, dat een relevant deel van de rechtelijke macht onlangs
– impliciet of expliciet – heeft uitgesproken dat gedurende een relevante
periode tot nu, in een relevant aantal zaken, in relevante mate werk van
onvoldoende kwaliteit is geleverd. Dat mag wat mij betreft zijn geweest omdat
er te weinig budget en dus tijd was – dankzij het schrikbewind van de RvR of
van het locale opperhoofd – zoals de afvalligen beweren, of omdat de gerechten
te lui zijn of inefficiënt, zoals veel anderen beweren (en de RvR m.i.
onverminderd denkt), of omdat er alleen nog maar vrouwen in de rechterlijke
macht zitten (wat niemand beweert, althans niet hardop). Mij gaat het erom dat
een fout is opgebiecht, een gebrek in het product. Het product vonnis en arrest. En neem van mij aan, dat het niet alleen gaat om
strafzaakjes en voogdij-beslissingen en tutti quanti, waar niemand echt van
wakker ligt.

En ik weet ik werkelijk niet wat moedelozer
maakt. De totale onbezorgdheid waarmee de RvR, na wat tegensputteren en
grass-root inspectie, de Verlatinghers gelijk geeft en de geldkraan iets
openzet, de verlatingsangst waarmee de Verlatinghers daarop het Plakkaat weer
verscheuren, of het totale slaveninstinct dat de Balie, de NOvA voorop, in alle
talen, althans alle ferme taal, heeft doen zwijgen over dit alles.

Maar goed, de ene biecht verdient
de andere. In mij ontketende het Leeuwarder Plakkaat een negatief karma waaraan
ik met lichte schaamte en grote zorg over het cerebrale vatenwerk terugdenk.
Zoals bij het doodgaan, volgens lui die het zelf niet deden, flitsten aan het
geestoog voorbij de uitspraken van alle tribunalen in alle sectoren en alle regio’s
van het land waarin ik nul op rekest had gekregen. Ten onrechte, meende ik toen,
en wist ik nu zeker. Voorts: mijn pijnlijke gestuntel bij uitleg aan de cliënt
wat er fout was gegaan; hun overstap daarna naar de concurrentie; de slapeloze
nachten; de onbetaalde rekeningen. Het ONRECHT.
Dan, al iets gekalmeerd, maar nog steeds met kloppende slapen, zag ik de andere
reeks. Zaken die ik had gewonnen, zonder te snappen waarom. Weer dat gestuntel
bij de uitleg, maar nu zogenaamd ontspannen-ironisch. De lofzang van de cliënt.
De zoete slaap. De enorme rekening, per omgaande voldaan. Alles TEN ONRECHTE.
Mijn wereld stortte in.

Ben ik de enige advocaat die dit bedacht
en die dit overkwam? Had de NOvA verdomme niet moord en brand moeten schreeuwen,
voor mij, voor ons?

Een weekje er van tussen en een
maandje therapie – betaald door de AOV-verzekeraar, profylactisch dus – hebben de
goede vibes hersteld en me op de been geholpen. Wat ook bijdroeg aan het
herstel, is dat twee partijen die adieu hadden gezegd na een ongunstig vonnis
onder mijn dominus litis, weer terugkwamen. Zij realiseerden zich – mede door het
nieuws over het ‘Leeuwarder Plakkaat’, dat ik ze had opgestuurd, mét wat uitleg
mijnerzijds van de implicaties – dat de voorspoedige resultaten geboekt door
mijn opvolgers eerder een slecht dan een goed teken waren of althans niets betekenden,
en ze voor het echte gelijk, achteraf bezien althans, bij mij moesten zijn. Nu
kan ik in alle rust de praktische gevolgen van het Plakkaat en de intrekking daarvan
bespreken.

Kijk, eigenlijk zou gewoon een ambtshalve revisie moeten volgen van alle
vonnissen en arresten uit de afgelopen vijf jaar. Een soort ‘recall’ en dan een
‘total recall’. Toch wil ik die eis niet stellen, al was het maar omdat er dan
weer veel pijnlijk uit te leggen valt, aan de cliënten uit de tweede reeks zal
ik maar zeggen.

Maar wat ik wel node heb gemist
is een overgangsmaatregel. Onder het ‘oude regime’ had hoger beroep van een
klotenvonnis weinig zin, vreesden we toen, weten we nu. Echt meervoudig werd er
sowieso bijna niet gewerkt bij de hoven. Bijzitters zaten voor spek en bonen tijdens
de pleidooien en hielden het overigens bij een ‘vu et approuvé (…)’ zoals op de
Castorfontein in Koblenz. En ook dáár tijdgebrek als obstakel voor goed werk. Nu
evenwel gaan ze echt alles lezen, met z’n drieën. Het minste was toch wel dat gedurende
vier weken na de dag waarop de RvR bepaalde dat er weer behoorlijk recht mag
worden gesproken, ook als het geld kost, nog appel ingesteld had kunnen worden
van uitspraken waarvan de beroepstermijn op die dag nog niet was verstreken.

Dat heb je evenwel zo met
onregelmatig verschijnende schrijfsels. Die zijn meestal te laat.