Omdat het boek, anders dan al vaak voorspeld, niet is verdwenen, bestaat in menig interieur ook (nog) het meubel/bestanddeel ‘boekenkast’. Voor toetreding tot de BalieBreed redactie wordt geselecteerd o.a. op het bezit van een boekerij. Geen boekerij, geen lid van de redactie.
Dat is meer dan een gril. Het hebben van boeken, al helemaal het hebben van boeken die zijn gelezen en nog meer het bewaren van boeken die zijn gelezen, kan veel informatie geven over ‘wie men is’. Dat geldt voor de bezitter van de boekenkast én voor de persoon die met het bezit wordt geconfronteerd.

Alleen bezitters van een eigen boekerij, indien op bezoek bij iemand met een boekenkast in de kamer, onderzoeken openlijk of heimelijk (als de bezitter even naar de WC is, bijvoorbeeld) de boekenkast van de gastheer/vrouw. Samen met deze op bezoek waar een boekenkast was, liet een vriend van mij een keer zien dat en in welk jaar de bezitter was gestopt met lezen van romans, zeer waarschijnlijk vanwege het vele lezen van dossiers. Dat zegt iets over de bezitter. Het onderzoeken, als bezoeker, van de ‘ontvangende boekenkast’ zegt overigens vooral wat over de bezoeker. Dichter bij de snuffel aan kont en plasuitgang bij honden, komt men in de nu besproken kringen m.i. niet, zelf niet tijdens seks. Wie z’n boeken in de kamer zet, laat zich a.h.w. ex nunc lezen, meer dan dat hij of zij laat zien wat tunc werd gelezen.

En wat er dan wordt gegeven en verkregen aan informatie? Moeilijk te zeggen, net als bij de snuffel aan kont en plasuitgang van de hond. Maar zoals deze vaak uitloopt in feitelijkheden als seks, vechten, spelen of doorlopen alsof er niets is gebeurd, dan wel een combinatie of opvolging van twee of meer van deze, zo is er bij en tussen boekerijbezitters ook het feitelijk vervolg dat een kennelijk uitvloeisel is van de ‘boekensnuffel’. Hetzelfde vervolg als bij de hond, im Grossen und Ganzen, durf ik wel te stellen, en daarom: kennelijk uitvloeisel.
Als voorbeeld geef ik het geval waarin een ouder echtpaar, nieuw in een nette straat in een nette buurt, van een straatgenoot als welkom te horen kreeg dat het zo fijn was dat bij het echtpaar ‘weer een boekenkast te zien was’. Vanaf de straat dus. Nu kunnen honden werkelijk verdomd goed ruiken, maar … . Dit viel onder de feitelijk gevolg rubriek tussen ‘spelen’ en ‘doorlopen alsof er niets is gebeurd’. Tegelijk een sterk en fout staaltje van wat nu ‘etnische of sociale profilering’ zou heten. Insluiting door uitsluiting, ook.

Tot zover allemaal duidelijk en ook breed gedragen wetenschap omtrent de functie van de boekenkast (zij het ook niet altijd wetenschap bij volle bewustzijn): geurspoor voor en geurkenmerk van, een bepaalde klasse van mensen, ter meerdere glorie en instandhouding van die klasse. Maar wat nu als er geen hond – leuk gevonden, niet? – meer op bezoek komt, vanwege Covid-19? De boekenkast als voorbijgelopen, alleen gelaten lantarenpaal, gereduceerd tot kont of plasuitgang die even geurloos had kunnen zijn als waarover Reve zich ooit beklaagde met betrekking tot een oksel *.
Welnu, je kunt weer eens kijken wat je hebt aan boeken en die boeken gaan lezen. De zeer beminde voor de zoveelste keer en de rest voor de tweede keer of de eerste keer. Waarbij groep 2 en 3 vaak niet te onderscheiden zijn, helaas, zo leert de ervaring.
En dat heb ik gedaan, aanvang maart 2020. En met mij veel anderen. Alleen Nederlandse schrijvers. En de bevindingen zijn ontroerend, ontluisterend en verbluffend.

Ontluisterend was het te zien dat ik inderdaad in een bepaald jaar ben opgehouden Nederlandse romans te lezen. En dat was al behoorlijk lang geleden. Ik  doe hierbij formeel afstand van het epitheton ‘intellectueel’.
Ontroerend was het dat schrijvers waar werkelijk niemand nog een bladzijde van opslaat, prima leesbaar blijken voor de huidige lezer (zij het ook geen intellectueel (meer)). Oude pruiken als Couperus, Emants, van Oudshoorn. Wat minder oude pruiken als van Maanen en Nolthenius. Allemaal balsem voor de Covid-19 depressie.

En dan de verbijstering. Die gold een artikel van Joyce Roodnat in de NRC, over Vestdijk. Want ook van Vestdijk heb ik een boek of wat herlezen. En duidelijk is en was altijd al dat Vestdijk een oneindige verbeeldingskracht had die via oneindige werkkracht in een nauwelijks eindige hoeveelheid boeken heeft geresulteerd. Maar ik vond er niets (meer) aan. Te veel ‘gebabbel’ en dan ook nog een beetje bekakt, zo niet corporaal gebabbel (Koperen tuin, Dokter en het lichte meisje). Heb dus duidelijk toen de verkeerde boeken gekocht of nu de verkeerde boeken weer gepakt. Verdomme!

Gelukkig wordt de lock-down voortdurend verlengd. Terug naar de afdeling ‘V’ dus en kijken of Vestdijk nu wel of niet die Nobelprijs had moeten krijgen. **


* Reve, Nader tot U, Brief uit het huis genaamd ’Het Gras’
** Vóór: Het Parool getuige citaat op de flaptekst van ‘De nadagen van Pilatus’, uitgave Arbeiderspers 1978 (‘Er zijn wel Nobelprijzen voor mindere prestaties toegekend!’), tweede (of derde?) lezing van welk werk halverwege werd gestaakt.

Afbeelding: Der Bücherwurm, Carl Spitzweg (wikipedia)