Over het
carcinome of carcinogene van economische ongelijkheid

De jaren van ‘party, party’ binnen de balie lijken een beetje over. Wellicht,
hopelijk, tijdelijk, maar vooralsnog hebben we het er mee te doen. En
opmerkelijk genoeg krijg ik juist nu weer oog voor iets wat elders in de
samenleving – en elders op de aardkloot meer dan in ons land – al eerder
aandacht vroeg: economische ongelijkheid. Correct is dus
waarschijnlijk de theorie die zegt: (i) zelfs groeiende ongelijkheid wordt niet
breed als probleem ervaren, zolang ook in het verdomhoekje de zaken op zich
beschouwd beter gaan, maar (ii) zelfs gelijk blijvende ongelijkheid wekt al
weerstand, in dat hoekje en ver daarbuiten, als de eigen situatie niet meer
verbetert. In zoverre is de neo-liberale allegorie over het rijzend tij dat
alle boten heft, doeltreffend. Niet als een moreel imperatief: dat bedoeld tij
alle boten, grote en kleine, in gelijke mate heft en de kleine boot dus niet moet
zeiken dat de grote boten met hun veel grotere volume net zo veel hoger komen te liggen. Maar wel als verklaring
hoe het al die jaren kon zijn dat, vanuit het verdomhoekje, in de rest van de
ruimte waar het al prettiger toeven was en nóg weer prettiger toeven werd, geen
brand is gesticht.
Ik wist mij altijd economisch ongelijk aan veel baliegenoten. Naar twee kanten.
Dat gaf verdriet noch vreugde, zolang de eigen portemonnee zich steeds meer
vulde. Nu voel ik mij ook ongelijk.
En ik kamp met schaamte omdat ik het goed heb en jaloezie omdat anderen het
beter hebben.

Ongelijkheid, dus. In de VS gaat de halve voorverkiezing voor het
presidentschap erover, bij republiekeinen én democraten. De miljardair Tump en
het oliemannetje The Bern, beide roepen de lui in het verdomhoekje toe dat ze al
decennia genaaid worden en dat het tijd is voor de revolutie. En zoals bij afgedankte cavaleriepaarden van vroeger, het
geluid van de trompet of het trekken van de sabel de fiere houding van tijdens de
campagnes terugbracht, al was het maar voor even, zo ontsteken bij mij de
opstandige kreten en de kreten tot opstandigheid in de NYT, weer de
gelijkheidsidealen van tijdens en kort na de studietijd. Bedolven, inderdaad, onder
lagen gemakzucht en ‘praktische bezwaren’, maar, zo blijkt, tot mijn schade
wellicht, niet geheel uitgedoofd. Zij gloeien de schaamte aan en de jaloezie,
die uit de as herrezen idealen. Ik zie ineens weer, dat ongelijkheid de kanker
van de samenleving is.

Onvoorzichtig – zoals ook destijds, tijdens en kort na de studietijd, maar al
te vaak, herinner ik mij met afgrijzen – deelde ik onlangs zonder veel verdere reflectie
of introspectie of zelfs maar voorbereiding mijn herwonnen inzicht in het
carcinome van meer krijgen dan anderen, met een een derde. Een kameraad die al
zo’n twintig jaar het goede doet of probeert te doen in allerlei delen van
Afrika. Het verdomhoekje op planetaire schaal, alle recente ‘Africa rising’ ten
spijt. En net als toen was ik in 10 minuten UPG. Door een
ontwikkelingswerker dus, god betere het!
Niet zozeer, trouwens, omdat hij mijn standpunt weerlegde. Hij blies het weg
met een ander, overschaduwend paradigma. Uit
positie
geluld dus, in eigenlijke zin.
Alle menselijk doen en laten dat economische baat genereert moet op één lijn
gesteld worden, evenals alle baattrekking daarvan, zo stelde mijn kameraad. In
landen met een markteconomie gaat het erom zoveel mogelijk lieden tegen zo min
mogelijk kosten zoveel mogelijk baat voor zo min mogelijk baattrekkers te laten
genereren. Die baattrekkers heten (dan) entrepreneurs of managers. Hun
baattrekking heet moreel goed. In Afrika geldt exact hetzelfde. Alleen zijn de
baattrekkers daar politici, generaals en ex-revolutionairen. Hele bevolkingen
ploeteren en een zeer kleine kring oogst. Die baatgenerering en baattrekking daar
zijn in wezen niet anders: de
inspanning van velen baat slechts weinigen. Wie over de Afrikaanse situaties
spreekt in termen van corruptie en kleptocratie, ziet onscherp en blijft hangen
in onderscheid dat arbitrair is of zelfs een kwestie van naamgeving.

Ik wist
niets daartegen in te brengen, behalve dat 20 jaar eerder dezelfde kameraad,
sprekend over dezelfde problematiek én mogelijke oplossingen, het voortdurend
en uitsluitend had over: ‘Take him out (…), take him out too (…)’. Een geval
van voortschrijdend inzicht, zo begreep ik.

Te laat, helaas, kreeg ik het argument aangereikt waarmee ik over die
ontwikkelings Dementor had kunnen triomferen. De NYT voerde daags erna een
artikel over het metabolisme in de cel als bepalende factor voor het bestaan of
zelfs het ontstaan van kanker. Iets wat zekere Warburg lang geleden al beweerde
zonder serieus te worden genomen en wat nu le dernier cri in kankeronderzoek is.
Het gaat om de volgende zin. Ik citeer:
In Thompson’s analogy, the Warburg
effect
(het metabolisme verschijnsel dat het ‘wezen’ van kanker lijkt te
vertegenwoordigen (BalieBreed)) can be
thought of as a social failure: a breakdown of the nutrient-sharing agreement
that single-celled organisms signed when they joined forces to become
multicellular organisms
’ .
Aan wie kan de bliksemende boodschap ontgaan? Het verval van een stelsel van
passende verdeling tussen meerdere onderdelen van een sociaal geheel als een
oorzaak, althans een uitdrukking van het bestaan van kanker in dat geheel.
Economische ongelijkheid is een maatschappelijke kanker. En als de Afrikaanse
ongelijkheid in wezen niet verschilt van de onze – wat ik eigenlijk wel wil
aannemen – dan is het evengoed ook daar een kanker.

‘Allons
enfants de la patrie, le jour de gloire est arrivé ….’ , zo neurie ik nu de
halve dag, vol verwachting van een aanstaande omwenteling.
Wel heb ik ‘A tale of two cities’ nog eens herlezen, voor het lesje daarin hoe
waardig en opgewekt naar het schavot te gaan. Ingeval vanuit het verdomhoekje
de verdrukte vinger naar mij wordt gewezen, hoezeer ook de brenger van goede
tijdingen.

Sam Apple, An old idea revived: starve cancer to death, NYT 12.05.2016